en kwam ik in een situatie van niet aansturen (soort meewerkend voorman) naar een overdrive van aansturen.
Ik werd continue uitgedaagd en aangesproken. Waarom doe je dat? Met wie doe je dat? Dat voelde heel vreemd voor mij. Waarom al die vragen? Weet hij dat dan niet? Wat wil ie van me? Ik vond het vervelend, voelde me gestoord in mijn werk. Je kunt mij wel van alles vragen, maar wat doe jij eigenlijk? Voor mij hoorde een afdelingshoofd gewoon mee te werken. Ik was gewend samen te werken met techneuten met eenzelfde achtergrond en specialisme. Dan had je aan een half woord genoeg. Maar nu kreeg ik collega’s met een andere vakinhoud en achtergrond.
Wel interessant, het daagt uit. Je gaat nadenken over je eigen manier van (samen)werken. Ik moest ook wel mee. En ik had een drive: ik wil het weten, ik wil het goed doen. Die overgang heeft wel twee jaar geduurd. Ik was zoekende en moest wennen aan de nieuwe collega’s. Bij alles moest ik nadenken. Wie moet ik waarvoor hebben? Welke dingen moet ik afgeven aan wie? Met wie moet ik wat afstemmen? Hoe krijg ik het werkend? Alles bij elkaar erg vermoeiend in mijn hoofd.
Het was een sijpelend proces. Ik werd op dingen aangesproken, dat was ook nieuw. Daardoor kreeg ik zicht op wat wel en niet werkt. Dan kreeg ik van mijn baas te horen: ‘Waarom doe je dit’, ‘hier heb ik niks aan’ of ‘hier heb ik niet om gevraagd’.
Ik voelde de drive dat hij me wilden helpen en dat het beter kon. Mijn nieuwsgierigheid werd geprikkeld. Wat kan beter? Waar ligt dat dan aan? Hoe doen anderen dat dan? Nee, het moest beter vond ik ook zelf!
Als je lang ergens zit, leer je bepaald gedrag aan, die ingesleten paden verander je niet zomaar Zolang je communiceert in je eigen biotoop, word je je niet bewust van hoe je de dingen doet.
Een andere omgeving (beleid maken is toch heel iets anders dan operationeel beheer) vraagt om ander gedrag. Pas je dat niet aan je omgeving aan dan kun je moeilijk met nieuwe collega’s en andere afdelingen samenwerken.
Ik voelde dat ik de aansluiting miste. Het ging me niet vlug genoeg. In die periode had ik het gevoel dat ik achterstevoren op mijn paard zat. Ik ging wel vooruit, maar ik had geen idee waar ik heen ging! Die onwetendheid knaagt. Het was echt mijn hoofd boven water houden. En dan komt de vraag op: wil ik dit eigenlijk wel? Ik zit hier nog vanwege mijn omgeving, mijn leidinggevende, mijn directe collega’s. Ik heb geluk gehad dat ik zowel prikkels als steun kreeg. Alleen prikkelen schiet niet op. Dat je onderweg mag zijn, daar gaat het om en ook fouten maken hoort erbij. Het bevalt me wel om aangesproken te worden op mijn gedrag. Het geeft weer energie.
Maar het bleef ook lastig. Waar wil ie naar toe? Wat zit er achter die vraag? En ik vroeg daar dus niet naar, want ik was niet gewend om vragen te stellen. En Wim was ook nieuwsgierig. Die dacht wat heb ik aan die man? Wat kan ik ermee? Maar ik voelde ook een positieve grondhouding. Hij ging ervan uit dat ik hier zat en iets in mijn mars had. Ik moest beter leren luisteren, meer vragen stellen en checken of we goede afspraken gemaakt hadden.
Langzaamaan kreeg ik het gevoel dat ik het wel kon door intensief met collega’s dingen te bespreken, door zelf ook vragen te stellen, door mijn eigen nieuwsgierigheid, door actief deel te nemen aan het proces, weg van mijn eiland.
Delen: