Om naar een bijeenkomst te gaan, waar ik praktisch niemand ken, is een hachelijke onderneming omdat vermogens die ik normaal ter beschikking heb, nu volstrekt onbetrouwbaar zijn. Wat mij weerhoudt om te gaan is dat ik mezelf niet graag als minkukel zie gedragen. Jawel ik doorzag mijzelf in mijn behoefte om toch maar een intelligente indruk te maken. Wat mij over de drempel helpt is dat ik mezelf beloofd had deze zomer om meer tegen mijn grenzen aan te duwen, meer risico te nemen. En dan was er ook nog het avontuur van de treinreis, waar ik niet zo ervaren in ben.
En ja hoor. Ik ga op weg en arriveer ruim op tijd op het station met een keurig opgeladen OV-chipkaart. Het apparaat begint meteen weerspannig te piepen, hetgeen een spontane reactie van een voorbijganger ontlokt “zeker saldotekort!”. Nee, zeg ik, hij accepteert mijn kaart niet. De jongeman die mij reeds gepasseerd was, keert zich om en komt naast me staan bij het apparaat dat mij de toegang tot mijn trein ontzegt. Op een uiterst vriendelijke wijze word ik bij de hand genomen. We scannen opnieuw. Proberen een ander scanner. Lopen naar nog weer een ander apparaat, waarbij hij in sneltreinvaart een aantal toetsten indrukt om het lek boven water te krijgen. Saldo staat erop. Er hoeven geen bestellingen opgehaald. Er hoeven geen boetes te betaald. En dan zegt hij gewoon zomaar: ‘Maar er moet minimaal 20 euro op uw kaart staan, want anders kunt u niet in checken.’ Vervolgens helpt hij met het opladen en doet keurig een paar stappen terug als ik mijn pincode intoets. Vol blijdschap wuif ik hem gedag als hij zijn eigen weg weer vervolgt. Hij heeft me behoed voor een enorme stressaanval, waardoor mijn knieën nog erger waren gaan bibberen. Ik voel me gesteund door de voorzienigheid.
Aangekomen in de ontvangstruimte van de bijeenkomst houd ik me schuil achter een boek. Hetgeen niet langer vol te houden valt toen we de zaal in mochten. Ik stel me voor aan mijn buurman, die eveneens door de voorzienigheid leek gestuurd. Hij maakt een grap over mijn achternaam en stelt me een paar vragen en als vanzelf ontspint zich een geanimeerd gesprek. In het gevoel van vertrouwdheid kan ik me ontspannen. En blijk ik nog steeds toegang te hebben tot mijn vermogen om te converseren en coherent te denken. Door dat gevoel van vertrouwdheid durf ik ook mijn mond open te doen in het gezelschap van 20. En blijk ik ook niet van de aardbodem te verdwijnen als ik een punt wil maken en halverwege mijn betoog me niet meer kan herinneren waar ik naar op weg was. Mijn buurman fluistert me nadat ik een vraag gesteld had zachtjes toe: ‘ heeft hij nu echt een antwoord gegeven?’ Het voelt als een hand in de rug, een thuisbasis. Wellicht is het omgekeerd ook het geval. Want in de pauze zingt hij een lied, waarop ik zeg: ‘jeetje dat is een mooie dagsluiting. Dat moet je straks ook zingen!’. En midden in het gesprek vraagt hij ineens; ‘mag ik daar een lied over zingen?’ Het is een lied uit het hart, prachtig juist op een wat cerebrale bijeenkomst. Heerlijk als mensen de moed hebben om een eigen kleur en klank neer te zetten. Na afloop komt er een man op ons af om mijn buurman te bedanken voor zijn lied. Er ontstaat een gesprek en de nieuwe man citeert twee dichtregels. Ik vraag hem of hij die regels nog een keer langzaam wil herhalen. Hij wacht een tijdje denkt na en draagt dan het gehele gedicht “het kind en ik” van Martinus Nijhoff voor. Het blijkt een docent human resources management te zijn, die zijn studenten gedichten uit het hoofd laat leren, zodat zijn minstens één gedicht in een café voor kunnen dragen….
Zou het niet geweldig zijn als we iets dat ons aan het hart gaat, dat ons inspireert op onverwachte (werk)plekken inbrengen? Dat we over de drempel heen stappen van wat we vinden kunnen of niet vinden kunnen. Dat we voorbij aan het door ons gewenste zelfbeeld op avontuur gaan.
De volgende dag blijkt de aanstekelijkheid van de ervaring. Ik passeer een mevrouw met een zandkleurige zachte vachtachtige jas in de winkelstraat op weg naar mijn favoriete koffiewinkel. ‘Mevrouw wordt u niet voortdurend lastig gevallen door mensen die u willen aaien’, vraag ik haar. Ze kijkt op: Nee tot nu toe nog niet. Maar als u de behoefte voelt, voel u vrij! Dan aai ik haar drie keer over de rug. Heerlijk! We wensen elkaar een goeie dag en lopen welgemutst weer verder….
Delen: